Elk jaar, rond deze tijd word ik bevangen door koorts, een hevige, niets ontziende koorts. Nu heeft elk mens wel eens koorts, maar een dergelijke, meedogenloze bezetenheid komt maar zelden voor. In allerijl toegesnelde vrienden staan hulpeloos aan de zijlijn, geven goede raad, sommige adviseren een goede hete grog, met rum, met heel veel rum. Nu weet iedereen die me kent dat ik geen druppel drink, maar deze rampspoed vraagt volgens hen om harde maatregelen. Geen dokter die er een middeltje tegen heeft. Een noodkreet naar 112 dat er iets vreemds in mijn lichaam kriebelt, brengt geen uitkomst, met handboeien aan bed ketenen, vast spijkeren op een stoel, gewoon stil in een hoekje gaan zitten tot het overgaat, het heeft allemaal geen zin, dit virus moet uitwoeden en dat doet het dan ook. Het hele huis gaat op zijn kop, alles wordt gesopt geboend, gewreven tot het glimt en glanst in het licht, geen stofje mag aan de aandacht ontsnappen, alles moet spic en span in orde zijn, voor de Kerstversiering van zolder wordt gehaald.